door Helma
•
27 juli 2020
Vorige keer een stukje over jij, jou en jouw; handig als je die allemaal kunt vervangen door "je". Komen we alleen wel bij een dingetje dat dan lastig is. Je weet natuurlijk dat er achter de ik-vorm van het werkwoord (de stam) een t komt als "iemand anders het doet". Dus : ik loop jij loop t zij loop t (de kat loopt, de klok loopt) Bij "jij" moet je oppassen: staat het ervoor dan is het met de t, staat het erachter dan verdwijnt die t: Jij loop t naar de winkel, maar loop jij ook naar school? Werkwoorden met een d geven een extra moeilijkheid, omdat die klinkt als een t. Je kunt de "extra t" dus niet horen: Ik word Jij word t Hij word t Ook hier: Jij word t al oud. Hoeveel jaar word jij op je verjaardag? Als je dit lastig vindt, helpt de "truc van het spelen": Jij speelt , speel jij? Zo kun je het horen. Wat is nu het probleem als je jij, jou, jouw vervangt door "je"? Als je dan denkt: je staat erachter , dus geen t , dan zit je soms fout. Kijk maar: Je wordt al oud, hoe oud word je? Helemaal goed; je staat hier in de plaats van "jij" Maar: Je word t al oud, hoe oud word t je broer? Je erachter en toch +t ???? Ja, want hier betekent het tweede "je" niet jij, maar jouw- jouw broer. Je broer is iemand anders; je kunt dit vervangen door hij en daarom blijft uiteraard de t staan.... Kortom: Als je "je" gebruikt, moet je bij het schrijven opletten of het in de plaats van "jij" staat, of in de plaats van "jouw". Al kun je al die theorie vergeten en het werkwoord vervangen door een vorm van "spelen": Je speelt, speel je trompet? Je speelt, speelt je broer ook ?